Taal als thuis: ABN, Rotterdams en Brabants in één gezin

Gepubliceerd op 9 november 2025 om 07:42

 

Taal is zoveel meer dan woorden. Het is emotie, herinnering en identiteit. Maar het is ook de sleutel tot de wereld. Hoe je spreekt bepaalt hoe je jezelf uitdrukt, hoe je verbinding maakt, hoe je begrepen wordt. Zonder taal en zonder het vermogen om écht te communiceren wordt alles moeilijker: vrienden maken, een baan vinden, je grenzen aangeven, jezelf laten zien. Communicatie is een levensvaardigheid. En precies daarom hecht ik er zoveel waarde aan.

 

Bij ons thuis leven drie varianten van het Nederlands met elkaar verweven: ABN, Rotterdams en Brabants. Het gaat vanzelf. Het is wie we zijn.

 

Toen ik klein was, benadrukten mijn ouders altijd hoe belangrijk het was dat ik ABN sprak. Ik begreep daar toen weinig van. Waarom zou ik “netjes” spreken als het Rotterdams mijn thuis was? Dat was de taal van lachen, ruzie maken, grapjes, gezelligheid, thuiskomen. ABN voelde afstandelijk — alsof ik een soort nettere, afgevlakte versie van mezelf moest worden.

 

Pas later begreep ik hun bedoeling. Tijdens een opdracht in Emmen vroegen collega’s waar ik vandaan kwam. Ze hoorden wel dat ik niet uit de buurt kwam, maar konden het niet plaatsen. Toen ik vertelde dat ik uit Rotterdam kwam, waren ze verbaasd. Ze zeiden: “Maar Rotterdammers zijn toch bot?”


Ik liet zien dat dat beeld niet klopt. Dat je best Rotterdams kunt zijn én warm. Dat je achtergrond niet bepaalt wie je bent — maar dat je hem ook niet hoeft te verstoppen. Vanaf dat moment begreep ik waarom mijn ouders zo aandrongen op ABN: zodat ik overal kon functioneren, zonder mijn roots te verliezen.

 

Nu zie ik datzelfde in mijn kinderen.

 

Mijn man  is geboren en getogen in Brabant. Net als zij. Dit is hun grond, hun vanzelfsprekende taal. Ik woon inmiddels elf jaar in Brabant en vanaf het begin voelde het als een warm bad. Het leven is hier zachter, gemoedelijker. Ik voel me thuis. Ondanks mijn accent. Misschien juist omdat ik gezien word zoals ik bén. En daardoor sluipt dat zachte Brabants steeds vaker in mijn dagelijks praten.

Maar diep in mij leeft ook nog altijd het Rotterdams. Dat directe, eerlijke, ongepolijste stuk van mijn identiteit. Het komt vanzelf naar boven wanneer er gevoel in zit. En ik wil dat mijn kinderen dat óók leren. Niet omdat ze “stoer” moeten praten, maar omdat het van hun familie is. Omdat ze in Rotterdam komen. Omdat ze mensen moeten kunnen begrijpen zonder te schrikken van toon of temperament.

Want begrijpen voorkomt botsen. Taal is ook empathie.

Soms worden mijn kinderen gecorrigeerd wanneer ze iets Rotterdams zeggen. Dan klinkt het “te grof”, “te direct”. Maar het is geen brutaal gedrag — het is een andere taalritme, een andere huid. Daarom vind ik het belangrijk dat mensen om hen heen weten dat ze eigenlijk drie manieren van Nederlands spreken. Ze schakelen. Ze passen aan. Ze zoeken hun vorm. Dat is knap. Dat is waardevol.

Zelfs iets simpels als samen koffie drinken laat dat al zien.
In ABN zeg je: “Zullen we een kop koffie drinken?”
In Rotterdam wordt dat: “Gaan we effe bakkie doen?”
En hier in Brabant klinkt het als een warme uitnodiging: “Zal ik un bakske veur oe inskieën?”
Drie keer hetzelfde. Drie keer verbinding. Drie keer thuis.

En daarin zit het echte cadeau: communicatie gaat niet over perfect spreken, maar over elkaar kunnen bereiken.

Ik wil dat mijn kinderen zich later vrij voelen om zichzelf te zijn — in welke omgeving ze ook staan. Dat ze kunnen schakelen, meevoelen, verbinden, hun plek innemen. Dat begint bij woorden. Bij durven praten. Bij gehoord mogen worden in elke taalvariant die bij hen hoort.

Of je nu zegt:
“Ik ben er niet blij mee,”
“Ik word hier helemaal schijtziek van,”
of
“Da vind ik nie zo fijn,”

het gevoel is hetzelfde. Alleen de kleur verschilt. En dát maakt het mooi.

Taal ís thuis.
En ons thuis spreekt er drie — allemaal even werkelijk en even waardevol.

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.